vrijdag 13 november 2009

Voor alle overledenen

Hij werd gemaakt uit liefde en geboren. Zijn ouders gaven hem de naam Pieter Jacobus. Vernoemd naar zijn beide grootvaders. Opa Pieter werkte bijna heel zijn leven op begraafplaats. Rijnhof, wat nu gemeente Leiden is. Zijn andere opa, Jabobus, werkte op een scheepswerf, als machinebankwerker. De een werkte in de schaduw van de dood. De ander in de schaduw van het water en het leven. Beide had hij lief, beide waren op jonge leeftijd zijn eerste aanraking met de dood en vergangkelijkheid. Bij opa Jacobus vonden zijn ouders hem te jong om bij de gebrafenis aanwezig te zijn. Nu begrijpt hij dat wel. maar toen deed het pijn er niet te zijn. Opa Pieter was al tijden ziek. Na jaren te zijn verzorgd door zijn jongste levende dochter. Stierf hij in een verzorgingstehuis.Als Pieter Jacobus hem daar bezocht. Voelde hij zich verdrietig. Omdat hij gewoon wist dat dit het eindstation was. Zijn opa stierf op dezelfde dag als zijn geboortedag. Maar pas nadat hij zijn oudste zoon, de vader van Pieter had gezien. Pieter was er niet bij. Maar hij ziet een beeld waarbij zijn vader zijn opa kust waarna zijn opa de laatste adem in het leven liet ontsnappen. Als het ooit zover komt hoop hij zijn vader te kussen. En vrede te hebben met hoe het leven liep. Opa Pieter dat was zijn eerste "echte" begrafenis. Zijn zusje moest huilen. En hij kon niet begrijpen waarom. Samen liepen ze even weg van het gebeuren. Hoewel hij haar verdriet en tranen niet begreep. Sloeg hij zijn arm om haar heen. Toen, voor het eerst, begreep hij familiebanden en de vreugde en verdriet daarin besloten.

Zonder Grootvader geen Grootmoeder. Zonder hen geen Vader Of Moeder. Zonder hen geen familie. Geen Ooms of Tantes. Sterker nog. Geen ik en wat ik ben. Want Pieter Jacobus dat ben ik. Wat ik wil vertellen probeerde ik in de vorm van een andere, derde, persoon. Maar dat lukt me niet. Ik wil het niet hebben over ik, ik, en nog eens ik. Maar het gaat niet. Want mijn verhaal is mijn verhaal, en ook het verhaal van iedereen. Iedereen op zijn eigen wijze. Iedereen zijn eigen ik. Wat je ook wil denken. Ik ben ik. Ik ben Pieter Jacobus. De som van wat mij heeft gemaakt. En dat wat gemaakt heeft, wat mij mij heeft doen ontstaan.

Vanaf nu dus mijn Verhaal.
Mijn jeugd speelde zich af met een begraafplaats naast het ouderlijk huis van mijn vader, van mijn tantes en ooms. Als ik mijn grootouders van vaders kant bezocht kon ik daar niet omheen. Als kind wandelde ik met met ouders, ooms en tantes in de rust en vrede van deze knekelplaats. Ik weet nog dat een tante tegen mij zei, toen we graf passeerde, met daarop de stenen beeltenis van een paar gevouwen handen, " Die heeft zijn ouders geslagen, want als je dat doet groeien je handen boven je graf".
De jongste broer van mijn vader Werkte ook op die begraafplaats. Werd zelfs opzichter van het geheel. Nog niet zo lang geleden is hij overleden. Begraven in de grond waar hij liep en werkte. Toen we naar zijn laatste rustplaats liepen zag ik die handen weer. En dacht ik " Groeien mijn handen boven mijn graf" Mijn ouders heb ik nooit een klap gegeven, ik gaf ze klappen zonder te slaan. Voor de zekerheid laat ik me maar cremeren.

Ik herinner mij de verhalen van mijn oom over zijn werk. Verhalen over de dood en het begraven. Vol humor. Zonder ooit respectloos te zijn tegenover de dood en doden en hun laatste rustplaats. Zoals de begrafenis waar hij van zei bijna in lachen te zijn uitgebarsten.
" Tijdens een begrafenis met slecht weer en veel wind, zoals iedere begrafenis volgens mij moet zijn. Een begrafenis in de zomer lijkt me helemaal niks. Declameerde een dominee de spalm "Ruwe Stormen Mogen Woeden" Tijdens dat gebeuren. Waaide de hoge hoed van een der "werkstudenten" die als dragers dienst deden. Regelrecht het graf in, tijdens het vieren van de touwen, het neerlaten van de kist.
Toen hij zelf begraven werd. Zei een "spreker" dat hij thuisgekomen was. Op de plek waar hij heel zijn leven had gewerkt, en waar zijn vader en andere familie had gewerkt en nog werkte. Ik kon niet anders dan denken dat mijn oom toch ergens anders als zijn thuis zag. De psalm "Ruwe stormen moge woeden" werd niet gespeeld. Een psalm die hij altijd windkracht 8 noemde na het hoge hoed incident. Maar toen ik de dragers naast zijn kist zag. Zonder hoge hoed. Kon ik niet anders dan denken: " Haal je nu je laatste grapje met mij uit??"

Dit is voor al mijn familie en vrienden. Voor hen die nog zijn. Vooral die er niet meer zijn. Het leven is mooi. Het leven is goed. Wie leeft zal sterven. Maar voor altijd leven in een ieder de aan hem denkt en de daden die hij deed

p.s.
John. toen ik je voor je de laatste keer sprak. En de kanker je lijf had verteerd, maar je geest met rust gelaten had. Zei je: "Ik ben niet bang te sterven, ik ben alleen bang voor het verdriet, dat anderen om mij huilen" John, huil niet. Onze tranen vieren slechts jouw leven. En ik, ik heb een feestje nu. Ik drink mijn tranen en ben dronken van het leven........

1 opmerking:

  1. zoals je schrijft
    ben je
    en wil ik je zeker weten
    in leven nog ontmoeten

    laten wij afspreken
    om
    elkaar
    te spreken

    godlof

    BeantwoordenVerwijderen